Jonge kinderen hebben vaak moeite om zich in een ander te kunnen verplaatsen. Zij denken alleen vanuit hun eigen behoeften en ze kunnen nog niet aangeven waarom zij deze behoeften hebben. De kinderen leren later dat een ander kind ook behoeften en gevoelens heeft. Het vermogen om het innerlijk van jezelf en van anderen te kunnen zien en te herkennen wordt de theory of mind (TOM) genoemd.
Een gebrekkige TOM
Kinderen met autisme hebben vaak een gebrekkige TOM. Deze kinderen kunnen moeilijk begrijpen dat het andere kind ook een innerlijk heeft en waarom andere mensen dingen anders waarnemen dan zij zelf doen. Een kind met autisme begrijpt bijvoorbeeld het gedrag en de emoties van een ander persoon niet en kan ze ook niet voorspellen. Een voorbeeld hiervan is het volgende: Wanneer Bas (een kind met autisme) het kasteel van zijn broertje kapot maakt omdat hij de blokken nodig heeft en zijn broertje daarna gaat huilen, ziet Bas hier niet direct een verband tussen. Hij zal niet begrijpen waarom zijn broertje huilt. Het inlevingsvermogen van Bas is niet voldoende ontwikkeld om te begrijpen dat dit niet leuk is voor zijn broertje.
Eigen gevoelens en gedachten
Naast het gebrekkige inlevingsvermogen in anderen heeft het kind vaak ook moeite om zijn eigen innerlijk, gevoelens en meningen te begrijpen en te verwoorden. Bijvoorbeeld: Wanneer een kind met autisme zich erg verdrietig voelt kan hij dit niet aangeven omdat het verwoorden van zijn gevoel erg moeilijk voor hem is.
Liegen?
Tot slot liegen kinderen met autisme bijna nooit. Om te kunnen liegen (met opzet de waarheid verdraaien) moet je jezelf in een ander kunnen verplaatsen. Je moet kunnen bedenken wat een ander wel of niet wil, wel of niet leuk vindt. Een kind met autisme heeft dit inzicht niet en zal daarom ook niet liegen. Het kind vertelt hoe hij de situatie heeft ervaren. Dat is zijn waarheid of werkelijkheid, die misschien niet zal kloppen met hoe de ouders de werkelijkheid ervaren. Er zal bij het kind iets mis zijn gegaan bij het ‘puzzelen’.